
Wiens probleem is dit nou eigenlijk?
“Aaarghhh!” Met een getergde kreet ploft Aline op de stoel tegenover me. “Ik word gek van die collega’s van me. Zó cynisch, zó lethargisch, het is niet goed of het deugt niet. Nog even en ik ga tegen ze gillen. Ik trek het niet meer.”
Aline werkt sinds een tijdje als adviseur Leren en Ontwikkelen bij de afdeling HR van een grote organisatie. Vóórdat ze dat werk ging doen, werkte ze als projectleider in het primaire proces van diezelfde organisatie. Ze kent de werkprocessen en de cultuur dus van binnenuit, kent de mensen. Weet waar de angels en voetklemmen zitten en weet uit eigen ervaring waar managers en medewerkers in hun werk tegenaan lopen.
Ze zit vol ideeën over hoe ze een bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling van de organisatie en heeft zich daarin met veel plezier bijgeschoold. Haar ideeën vallen in goede aarde. Vanuit haar kennis van hoe het in de organisatie reilt en zeilt, weet ze precies de juiste toon te treffen. Ze wordt serieus genomen door haar gesprekspartners, van hoog tot laag in de organisatie, en weet enthousiasme en energie los te maken. Haar klanten zijn blij met haar, haar leidinggevende ook.
Het zou prachtig zijn om de ideeën samen met haar collega’s van HR verder uit te werken en die vervolgens handen en voeten te geven in de praktijk. Hup, samen de schouders eronder, alles om de organisatie te ondersteunen bij verdere ontwikkeling. Dat blijft voorlopig bij een mooie droom. Het is trekken en duwen om haar collega’s van HR bij haar projecten betrokken te krijgen, dus ze gaat alvast zonder hen van start.
Samen met betrokkenen uit de organisatie zet Aline een aantal ‘state of the art’ leerlijnen op voor beleidsmedewerkers, ondersteuners, projectleiders en leidinggevenden. Iedereen is enthousiast over het resultaat, behalve haar eigen collega’s. Voor zover die al betrokken zijn, strooien ze eerder zand in de machinerie dan dat ze een constructieve bijdrage leveren.
“Wat moet ik daar nou mee?”
Aline is zichtbaar teleurgesteld in haar collega’s. “Wat moet ik daar nou mee? Ik probeer ze aan alle kanten te betrekken. Ze klagen dat ze door hun klanten niet serieus genoeg worden genomen, maar als ze dan de mogelijkheid krijgen om mee te werken aan een project waarmee ze écht ‘business partner’ kunnen zijn, geven ze niet thuis en laten ze het zo uit hun handen vallen. Ik heb geprobeerd het daarover te hebben met ze, maar ze ontwijken het gesprek aan alle kanten.”
We bestellen nog een kopje koffie en praten erover door. Wat is er aan de hand? Is het de kift, dat Aline kennelijk goed weet aan te sluiten bij wat haar klanten nodig hebben en wordt gewaardeerd door zowel klanten als hoofd HR? Hebben haar collega’s koudwatervrees om de rol van business partner echt te pakken?
Of is het misschien de blokkade van ‘not invented here’, van mensen die er al jaren zitten tegen een nieuwkomer die goed in het pulletje valt bij klanten en leidinggevenden? Is het een ‘cultuurdingetje’ waarin het normaal is dat mensen blijven klagen en naar een ander blijven wijzen en zo zelf niet in actie komen? En kan dat eigenlijk zomaar, zonder dat iemand daar wat aan doet?
Wiens probleem is dit eigenlijk?
Terwijl we zo zitten te praten schiet de vraag door mijn hoofd: “wiens probleem is dit eigenlijk?” Dat is niet voor niets. Aline en ik lijken op elkaar. Ik ken het van mezelf dat ik de neiging heb om verantwoordelijkheid op mijn nek te nemen die eigenlijk niet bij mij hoort. Problemen op te lossen die niet van mij zijn. Mensen zonder werkplezier? Ik ga erover met ze in gesprek. Mensen die niet mee willen doen? Ik spreek ze erop aan. Zaken die niet vlotten? Ik ga eraan trekken. En dat zie ik ook bij haar.
Maar in feite is het niet haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat haar collega’s voluit meedoen. Natuurlijk is het prima om het gesprek er met hen over aan te gaan, maar als dat niet genoeg oplevert, is het niet meer haar pakkie an. Er ligt hier een rol voor haar leidinggevende én voor haar collega’s zelf. ‘Ik ben mijn broeders hoeder’ heeft grenzen. Als iemand zich als slachtoffer gedraagt en in die rol volhardt, help je hem of haar niet door te gaan redderen. En ook zonder haar collega’s kan ze meters maken.
Aline is verrast als ik haar de vraag stel wiens probleem dit nou eigenlijk is. Ze ontspant zienderogen. Zo had ze het nog niet bekeken. Haar “ik trek het niet meer” uit het begin van ons gesprek krijgt een andere betekenis. Niet dat ze het niet meer aankan, maar dat ze er niet meer aan gaat sjorren en sjouwen. Ze weet dat ze met de goede dingen bezig is en gaat gewoon lekker door met haar projecten. En de zurigheid en het cynisme van haar collega’s? Die zijn niet langer haar probleem.